Moordpolitiek

De opvallende relatie tussen welke partij aan de macht is en het aantal moorden dat gepleegd wordt.

Liberté, égalité, fraternité: het beroemde motto dat de lijfspreuk van Frankrijk vormt. De leus werd eind 18e eeuw geïntroduceerd tijdens de Franse Revolutie en sinds die tijd worden debatten gevoerd over de betekenis en de bruikbaarheid van de drie termen. Op 18, 19 en 20 april zendt de VARA een documentaire-drieluik uit, waarin de vraag wordt gesteld of het aloude ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap in de 21e eeuw nog relevant voor ons is. Komt ons denken over de drie begrippen nog overeen met wat we er inmiddels aan wetenschappelijke kennis over hebben? En hoe verhouden ze zich?

James Gilligan is een voormalig hoogleraar psychiatrie aan Harvard University, die zijn hele leven bezig is geweest met de vraag waarom mensen elkaar soms de meest vreselijke dingen aandoen. Hij deed zijn onderzoek in verschillende Amerikaanse gevangenissen, waar hij met moordenaars en andere lang gestraften werkte.

Sinds 1900 wordt in Amerika nauwkeurig bijgehouden hoeveel moorden (het ultieme geweld tegen een ander) en hoeveel zelfmoorden (het ultieme geweld tegen jezelf) er worden gepleegd. En zowel afzonderlijk, als bij elkaar opgeteld levert dat een vergelijkbaar grillige grafiek op vol heftige pieken en dalen. Gilligan heeft lang gepuzzeld op de vraag of er een verklaring viel te vinden voor die pieken en dalen. Tot hij niet lang geleden een opzienbarende ontdekking deed: de pieken en dalen vertoonden een opmerkelijke overeenkomst met de cyclus van de Amerikaanse presidentsverkiezingen. En meer dan dat: onder presidenten van de ene partij was een heel andere trend te zien in het aantal moorden en zelfmoorden, dan onder presidenten van de andere partij

Nou zal dit Republikeinen niet verbazen. Zij weten al decennia dat zij met hun ‘tough on crime’-beleid veel beter bezig zijn dan die slappe democraten. Dus dan is het toch logisch dat onder Republikeinen het aantal moorden daalt en onder democraten weer stijgt? Alleen is er één probleem met dat idee: het klopt niet. Het is precies andersom.

Onder Republikeinse presidenten stijgt het aantal moorden en zelfmoorden in de Verenigde Staten over het algemeen sterk, of blijft het onveranderd hoog. Onder democraten daalt het over het algemeen of blijft het in ieder geval onder het gemiddelde. Er zijn twee uitzonderingen op dat beeld: de termijnen van de Republikeinse president Eisenhower (1953-1961) en de Democratische president Carter (1977-1981).

Zo’n verband betekent natuurlijk nog niet dat de partijpolitieke kleur van de president ook een stijging of daling van het aantal moorden en zelfmoorden veroorzaakt. Maar de presidentschappen van Eisenhower en Carter geven volgens Gilligan wel degelijk inzicht in een mogelijke verklaring voor waarom het patroon bestaat. Eisenhower was weliswaar namens de Republikeinse partij tot president verkozen, maar in zijn eigen partij vond men hem eigenlijk helemaal niet een van hen. Dat kwam doordat hij in zijn economisch beleid volledig doorborduurde op de New Deal-gedachte van Roosevelt; een economisch beleid waarin de staat een grote rol speelde in het stimuleren van de economie en het scheppen van banen. Inclusief een zeer progressief belastingstelsel. Jimmy Carter was democraat, maar ook grootschalig pindaboer. Zijn economisch beleid was juist meer marktgericht, zelfs meer dan dat van zijn voorgangers Ford en Nixon. Zowel Eisenhower als Carter hebben dan ook wel eens gespeculeerd op een overstap naar de concurrerende partij.

Zou het dan echt het economisch beleid van de Amerikaanse regering zijn dat een verklaring kan bieden voor het aantal moorden en zelfmoorden in het land? Om die vraag te beantwoorden is Gilligan te rade gegaan bij diverse economen en hij komt wederom tot een opmerkelijke conclusie. Republikeinen zien zichzelf graag als de partij die goed is voor de economie. Maar ook dat beeld lijkt niet te kloppen: hun presidentschappen kenmerken zich door een toenemende recessie, werkeloosheid en ongelijkheid. Trends die steeds pas onder democraten worden doorbroken. En van die drie begrippen, die onderling verbonden zijn, is de relatie met geweld veelvuldig aangetoond. 

Dat komt, zo heeft Gilligan vastgesteld in zijn werk met gevangenen, doordat er één ding is dat bij elk zwaar geweldsmisdrijf een rol speelt. En dat is een gevoeld verlies aan status. Of dat nou is omdat je vrouw er met een ander vandoor is, je ontslagen bent of iemand ‘je raar aankijkt op straat’ en je dus geen respect betoont. Allemaal zaken die van invloed zijn op je plek in de sociale rangorde, of op zijn minst op hoe je die plek ervaart. 

Onze menselijke hersenen hebben zich zo geëvolueerd dat wij niet in staat zijn tot absolute oordelen. In alles vergelijken we ons met anderen. En dat maakt onze relatieve positie op de sociale ladder zo belangrijk. Het zorgt ervoor dat een -gevoelde- daling op die ladder kan leiden tot schaamte en gewelddadig gedrag. Waarmee natuurlijk niet gezegd is dat iedereen die zo’n daling ervaart ook geweld gaat gebruiken. Maar wel dat een toename van die gevoelens leidt tot meer geweld. Voor Gilligan is dan ook duidelijk dat er een causaal verband bestaat tussen het gevoerde economisch beleid en het aantal moorden en zelfmoorden. Zozeer dat hij zijn in augustus 2011 verschenen boek een veelzeggende titel meegaf: ‘Why some politicians are more dangerous than others’. 

James Gilligan werd geïnterviewd in het documentaire drieluik Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap 

Dit stuk verscheen op 6 april 2012 op Joop.nl

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *