Vrijheid, gelijkheid, broederschap: Eén leuze, één ideaal

Liberté, égalité, fraternité: het beroemde motto dat de lijfspreuk van Frankrijk vormt. De leus werd eind 18e eeuw geïntroduceerd tijdens de Franse Revolutie en sinds die tijd worden debatten gevoerd over de betekenis en de bruikbaarheid van de drie termen. Op 18, 19 en 20 april zendt de VARA een documentaire-drieluik uit, waarin de vraag wordt gesteld of het aloude ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap in de 21e eeuw nog relevant voor ons is. Komt ons denken over de drie begrippen nog overeen met wat we er inmiddels aan wetenschappelijke kennis over hebben?


CC: Jebulon

‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’ is niet alleen één leuze, het is ook altijd bedoeld als één ideaal. Met drie begrippen die elkaar in evenwicht dienen te houden. Dan is vervolgens natuurlijk de vraag hoe ze zich verhouden. In de serie beschouwt hoogleraar neuropsychologie Margriet Sitskoorn de drie begrippen en hun samenhang vanuit haar kennis van de hersenen:

Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn termen die direct terug te koppelen zijn naar allerlei mechanismen die in de hersenen werken. Ze staan namelijk voor een juiste combinatie van individu en sociale groep. Om te overleven moeten we van alles doen: we moeten goed eten, we moeten een dak boven ons hoofd hebben, we moeten ons voortplanten, dus we moeten seks hebben, en het systeem zit zo in elkaar, dat je pijn voelt als je dat niet doet. En dat geldt niet alleen voor individueel gedrag, maar ook voor sociaal gedrag. Als je bijvoorbeeld buitengesloten wordt, als anderen jou oneerlijk behandelen, als je daalt op de sociale ladder, het zijn allemaal dingen die ervoor zorgen dat het pijnnetwerk in je brein wordt geprikkeld. Aan de ene kant moet je dus voorzien in je eigen individuele behoeften. Je moet vrijheid hebben om eigen keuzes te maken, om jezelf te kunnen ontwikkelen. Aan de andere kant kan je niet overleven in een maatschappij, waar jij niet tot de groep behoort. En om tot de groep te behoren zal er een zekere mate van gelijkheid moeten zijn en zal er broederschap moeten zijn. Dus die drie begrippen zijn in de hersenen terug te vinden omdat ze gekoppeld zijn aan onze overleving.

Dat komt volgens Christian Keysers, baas van ‘the social brain lab’ van de KNAW, door onze spiegelneuronen. Die maken dat we de emoties en het gedrag van anderen onbewust spiegelen:

Ik denk dat vooral gelijkheid en broederschap erg aan elkaar gelinkt worden door de nieuwe ontdekkingen die we doen in de neurowetenschap. Je moet je realiseren dat je de pijn, de blijdschap en de daden van anderen in jouw hersenen deelt, dat je er onbewust aan deelneemt. Dat geeft je een overduidelijke reden om saamhorigheid te voelen met andere mensen, omdat je letterlijk voelt wat er in hen omgaat alsof zij deel van jou uitmaken. En dat is volgens mij de ultieme broederschap.

Herman van de Werfhorst, directeur van het Amsterdamse ‘Centre for inequality studies’ is dat met hem eens:

Voor mij is het evident dat gelijkheid en broederschap direct met elkaar samenhangen. Als je naar de uitkomsten kijkt waarop ongelijkheden effect hebben, zoals gezondheid, zoals politieke participatie, zoals huisvestingskwesties, als het gaat om lidmaatschap van verenigingen, vertrouwen in de politiek, het zijn allemaal kenmerken die heel direct slaan op het begrip broederschap. Of misschien meer wetenschappelijk genoemd: sociale cohesie. Dus voor mij is die relatie evident.

Van de Werfhorst verwijst hiermee onder meer naar het werk van epidemiologen als Richard Wilkinson en Kate Pickett, die in hun spraakmakende boek The Spirit level lieten zien hoezeer de mate van ongelijkheid samenhangt met een keur aan sociale problemen. Richard Wilkinson:

Als we het over broederschap hebben, hebben we het eigenlijk over sociaal kapitaal, over betrokkenheid bij het gemeenschapsleven, de sterkte van de gemeenschap. En dat wordt, zo weten we, sterk beïnvloed door de mate van ongelijkheid. Ongelijkere landen hebben een minder ontwikkeld gemeenschapsleven. De mensen vertrouwen elkaar daar minder. Al dit soort patronen die we in de data zien tonen ons dat die oude intuïtie waar is, dat ongelijkheid de mensen verdeelt en sociaal ondermijnend is. En meer waarheid bevat dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.

Ook de Amerikaanse econoom Robert Frank ziet het verband tussen broederschap en gelijkheid. Zonder gelijkheid, geen broederschap:

We weten dat als de inkomensverschillen te groot worden, groepen vaak uit elkaar vallen. Dat komt omdat alles draait om lokale vergelijkingen. Als ik deel uitmaak van een groep, waarin de meest verdienenden te veel meer verdienen dan ik, dan ga ik me op een gegeven moment vanzelf afvragen waarom ik nog deel wil blijven uitmaken van die groep. Het is in mijn nadeel om zo ver onderaan te staan. Dan kan ik beter lid worden van een groep waarin ik meer onder gelijken ben. Daardoor is er altijd de dreiging dat een groep uit elkaar valt als de ongelijkheid te groot wordt.

Maar wat is dan de rol van ‘vrijheid’ in dit alles? James Gilligan is oud hoogleraar psychiatrie aan Harvard University:

Volgens mij zijn vrijheid, gelijkheid en broederschap juist complementair. Ze ondersteunen elkaar en zijn niet tegengesteld. Ik weet dat velen ervan uitgaan dat je of vrijheid kan hebben, of gelijkheid, maar niet allebei. Ik ben het daar niet mee eens. De armen zijn niet vrij. Ze hebben niet de vrijheid om te leven zoals de rijken. En hoe groter de ongelijkheid, hoe groter het verschil in vrijheid. Rijkdom creëert macht, het creëert vrijheid, de vrijheid dingen te doen. En dan heb ik het niet alleen over spullen kopen, maar bijvoorbeeld ook over het verkrijgen van een goede opleiding. En genoeg vrije tijd hebben om jezelf te ontwikkelen, in plaats van alleen een tandwiel in de machine te zijn. Dus ik denk dat er helemaal geen conflict is tussen vrijheid en gelijkheid. Ze gaan juist samen.

Richard Wilkinson vult hem aan:

Telkens als we het hebben over vrijheid, dan bedoelen we een vrijheid die anderen niet schaadt. Maar wat ons werk laat zien is dat grote inkomensverschillen wel degelijk schadelijk zijn. Daarmee zou je kunnen zeggen dat de rijken met hun hoge inkomens schade toebrengen aan de rest van de maatschappij. Het verandert de structuur van de sociale samenhang, waarbij status competitie toeneemt bij grotere inkomensverschillen.

Volgens Gilligan is vrijheid bovendien een essentieel tegenwicht tegen de uitwassen die kunnen ontstaan als een maatschappij alleen gelijkheid en broederschap centraal stelt:

Er zijn samenlevingen die zo conformistisch zijn dat van iedereen wordt verwacht zich op dezelfde manier te gedragen. Denk aan Japan voor de Tweede Wereldoorlog. Of Duitsland in diezelfde periode. Er was daar toen een enorme druk richting nationale eenheid en om allemaal hetzelfde te denken. Daarom had je er machtige propaganda-machines om ervoor te zorgen dat de mensen alleen maar met dezelfde ideeën in aanraking kwamen. Daarom is individuele vrijheid zo belangrijk, bijvoorbeeld in de vorm van vrijheid van denken, vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, verschillen van mening en waarden. Oftewel dat elk individu zichzelf kan zijn en dat zijn vermogens en eigenheid wordt gerespecteerd. En als je een maatschappij kan creëren, waarin mensen zich vrij voelen om van mening te verschillen en straffeloos te debatteren, dan leidt dat tot een vreedzamere maatschappij.

Dit stuk is op 18 april 2012 verschenen op Joop.nl

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *